Geschiedenis
Een korte samenvatting van de geschiedenis van het Natuurkundig Gezelschap te Utrecht
Het Natuurkundig Gezelschap werd opgericht op 8 december 1777 door de Utrechtse hoogleraar J.Th. Rossijn, tezamen met 34 andere leden met als naam ‘Gezelschap ter Beoefening en Bevordering van de proef-ondervindelijke Natuurkunde’. Een van de belangrijke motieven hierbij was het scheppen van de mogelijkheid tot aanschaffen van instrumenten die in het laboratorium gebruikt konden worden maar daar niet door konden bekostigd.
De geschiedenis van het Gezelschap is onder te verdelen in drie perioden.
De eerste periode 1777 – 1816
In het totaal zijn in deze periode tussen de 120 en 140 mensen lid geweest, hooguit 40 tegelijk. In deze periode werden door het Gezelschap inderdaad vele instrumenten aangeschaft. In 1813 functioneert het Gezelschap evenwel nog nauwelijks. Er ontstaat dan een tweede Natuurkundig Gezelschap. Dit onderscheidt zich van het eerste onder meer dat in de doelstellingen komt te staan ..bevordering eener algemene bevattelijke kennis van de werken der Natuur, ter verheerlijking van de Schepper, … Dit Gezelschap heeft een wat meer ook op andere natuurwetenschappen gerichte blik en kennelijk ook een theologisch aspect. Na wat verzet van leden van het oudste gezelschap zijn de twee uiteindelijk in 1816 gefuseerd. Men bezit dan inmiddels een verzameling van over de 200 instrumenten.
De tweede periode 1816 – 1892
Dit was een periode van bloei. Het ledenaantal steeg tot ca 175. Bovendien werd de instrumentenverzameling sterk uitgebreid. Na wat omzwervingen kwam het Gezelschap uiteindelijk in Bijlhouwerstaat 6 terecht als plaats van bijeenkomst en als gelegenheid om zijn instrumenten op te bergen. Onderwerpen van voordrachten waren zeer uiteenlopend: Elektriciteit, scheikunde meteorologie geneeskunde, farmacie, landbouw en vele andere.
Het karakter der voordrachten veranderde in de loop der tijd. In de plaats van mededelingen over eigen vondsten werden er door vakgenoten overzichten gegeven over nieuwe ontwikkelingen in hun vakgebied. In de bloeitijd had men eigen personeel in dienst: een amanuenses, een bediende, een jassenoppasser. Vanaf 1871 begon het aantal vergaderingen te verminderen en liep het ledental terug. Vanaf 1884 werd er geen contributie meer geïnd. Omdat in 1889 de leden van het Gezelschap zelf geen proeven meer deden werd het gehele instrumentarium onder zekere voorwaarden overgedragen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. In 1892 zijn er nog slechts 63 leden. Daarna ontstaat grote stilte.
Het herboren Gezelschap 1929 – heden
In 1918 werd op een tot dan toe niet toegankelijke zolder in het gebouw aan de Bijhouwerstraat een verzameling van ongeveer 1000 instrumenten gevonden, die volgens opschrift aan het Gezelschap toebehoorden. Onderzoek en naspeuringen door de toenmalige conservator van het Physisch Laboratorium Dr. P.H. van Cittert leverde ook een archief met een ledenlijst op. Daarop kwamen 4 nog in leven zijnde leden voor, zodat het Gezelschap officieel nog bestond. Het Gezelschap werd door hen nieuw leven ingeblazen. Het ledental steeg van deze 4 in 1928 tot 200 in 1931 en ruim 1400 in 1980. In de huidige tijd wordt een programma van 8 lezingen met meestal natuur- of sterrenkundige onderwerpen aangeboden en daarnaast een excursie.
In 1935 heeft het Gezelschap een bijzondere leerstoel aangevraagd, met het doel te voorzien in een lacune in het curriculum. Op 29 oktober 1936 werd de bevoegdheid daartoe bij Koninklijk besluit verleend. De leerstoel is in totaal 5 maal bezet (inclusief de huidige bezetter). De oorspronkelijke benaming was ‘Leer van de Physische waarnemingsmethoden’. In 1975 werd deze omgedoopt naar ‘Actuele onderwerpen uit de Natuurkunde’.